ะ ะตั าะฐัะฐะปะดั 400
Meditatie__Thema ๐ฉ๐ฒ๐ฟ๐๐๐ผ๐๐ฒ๐ป, ๐๐ฒ๐ฟ๐๐ฐ๐ต๐ฒ๐๐ฟ๐ฑ ๐ฑ๐ผ๐ผ๐ฟ ๐ฒ๐ถ๐ด๐ฒ๐ป ๐๐ฐ๐ต๐๐น๐ฑ, ๐บ๐ฎ๐ฎ๐ฟ ๐ผ๐ผ๐ธ ๐๐ถ๐ ๐ด๐ฒ๐ป๐ฎ๐ฑ๐ฒ ๐ด๐ฒ๐ฟ๐ฒ๐ฑ_
๐eฬ๐ป ๐๐ฎ๐ป ๐ฑ๐ฒ ๐๐ฒ๐ ๐ด๐ผ๐๐ฑ๐ฒ๐ป ๐ธ๐น๐ฒ๐ถ๐ป๐ผ๐ฑ๐ฒ๐ป ๐๐ฎ๐๐ถ๐ฑ๐.
Psalm 60
1 Een gouden kleinood van David tot lering, voor den opperzangmeester, op Schusan Eduth;
2 Als hij gevochten had met de Syriรซrs van Mesopotamiรซ, en met de Syriรซrs van Zoba; en Joab wederkwam, en de Edomieten sloeg in het Zoutdal, twaalf duizend.
3 O God! Gij hadt ons verstoten, Gij hadt ons gescheurd, Gij zijt toornig geweest; keer weder tot ons.
4 Gij hebt het land geschud, Gij hebt het gespleten; genees zijn breuken, want het wankelt.
5 Gij hebt Uw volk een harde zaak doen zien; Gij hebt ons gedrenkt met zwijmelwijn.
6 Maar nu hebt Gij dengenen, die U vrezen, een banier gegeven, om die op te werpen, vanwege de waarheid. Sela.
7 Opdat Uw beminden zouden bevrijd worden; geef heil door Uw rechterhand, en verhoor ons.
8 God heeft gesproken in Zijn heiligdom; dies zal ik van vreugde opspringen; ik zal Sichem delen, en het dal van Sukkoth zal ik afmeten.
9 Gilead is mijn, en Manasse is mijn, en Efraรฏm is de sterkte mijns hoofds; Juda is mijn wetgever.
10 Moab is mijn waspot; op Edom zal ik mijn schoen werpen! juich over mij, o gij Palestina!
11 Wie zal mij voeren in een vaste stad? Wie zal mij leiden tot in Edom?
12 Zult Gij het niet zijn, o God! Die ons verstoten hadt, en niet uittoogt, o God! met onze heirkrachten?
13 Geef Gij ons hulp uit de benauwdheid, want 's mensen heil is ijdelheid.
14 In God zullen wij kloeke daden doen, en Hij zal onze wederpartijders vertreden.
(Betrekking psalm 60 zie ook vervolggeschiedenis zie 2 Samuel 8)
Psalm 60 : 1.
O God, hoe hebben wij getreurd,
Door U verstoten en gescheurd!
Gij zijt op ons vergramd geweest,
Keer weer tot ons; wij zijn bevreesd.
Gij hebt, o Heere', het ganse land
Geschud, gespleten door Uw hand;
Het wankelt, het gevoelt Uw slagen.
Ai, red, genees het van zijn plagen.
2.
Gij hebt Uw volk een harde zaak
Doen zien, door Uw gestrenge wraak;
Door twist op twist het land gekrenkt,
En ons met zwijmelwijn gedrenkt.
Maar nu hebt Gij een heilbanier
Tot roem van Uw geducht bestier,
Hen, die U vrezen, op doen steken;
Zo is Uw waarheid ons gebleken.
3.
Geef, Heere', opdat van angst en strijd
't Beminde volk moog' zijn bevrijd.
Geef heil door Uwe rechterhand,
En red het zuchtend vaderland.
God sprak weleer in 't heiligdom;
Dies juich ik met Uw volk alom.
'k Zal Sichem delen, Sukkoth meten,
Die zullen mijn bezitting heten.
6.
Wie voert mij in een vaste stad,
Waar zich mijn vijand veilig schat?
Wie zal mij door een sterke hand
Geleiden tot in Edoms land?
Zult Gij 't niet zijn, geduchte God,
Die ons verstiet tot 's vijands spot.
Onz' uitgetogen legermachten
Vergeefs naar hulp en heil deed wachten?
7.
Geef Gij ons hulp in tegenheen,
Bij U is raad, bij U alleen;
't Is vruchtloos, waar men zich mee vleit,
Want 's mensen heil is ijdelheid.
Wij zullen dappre heldendaan
In God verrichten; hoe 't moog' gaan;
Hij, die van ons wordt aangebeden,
Zal onze weerpartij vertreden.