Рет қаралды 127
Foto's en tekst van Paul de Schipper
Polen 1984
Op weg naar Polen.
Op de autobaan in Duitsland, 1984.
In het gezelschap van pastoor Cees Knipscheer uit Lamswaarde.
We begeleiden een zending hulpgoederen uit Zeeuws-Vlaanderen.
Pakjes voor Polen: het verarmde , nog Oostblokland van Jaruzelski, de dictator met de donkere bril.
Ergens voorbij Hannover, plots; “Stop… Polizei! ””.
Oei, te hard gereden!
Vette boete.
De zegen zit naast me. Pastoor Knipscheer trekt z’n zwarte portemonnee en betaalt. Voor mij, de journalist-chauffeur, is er een alles vergevend pastoraal kruisteken en de opmerking: “Doe voort, mijn zoon en zondig niet meer…”
Het verarmde Polen is al sinds augustus 1980 in het nieuws. Toen legden dokwerkers van de Lenin-werf in Gdańsk het werk neer. Intellectuelen en oppositie sloten zich bij de stakers aan. Het begin van de eerste niet- communistische vakbeweging achter het ijzeren gordijn: Solidarność, geleid door Lech Walesa.
Het goedgeefse westen schiet de Polen te hulp met goedereninzamelingen. Ook Zeeuws-Vlaanderen. Op initiatief van ondermeer de Terneuzense politieagent Herman Baart.
We logeren een week bij een weldoorvoede pastoor Czestaw die de mis nog in het Latijn voordraagt. En die ’s avonds nadat ik de vierde wodka vriendelijk weiger, het graanvocht tussen mijn vingers door in het glas giet. Om vervolgens triest vast te stellen: “Sinds de oorlog is hier niet meer gelachen.” En over de generaal uit de lagere adel, Jaruzelsi en zijn donkere bril: “Hij heeft zeker hard gewerkt bij Lech Walesa op de scheepswerf als lasser…”
Wijlen een Poolse prelaat blikt wat afkeurend vanuit zijn portretlijst op ons gezelschap. Pastoor Knipscheer: “Van hem mag ik niet borrelen. Straks moet ik nog biechten ook…”
Inderdaad, op straat wordt er weinig gelachen. Lege donkere winkels, en drogist met een eenzaam rekje shampoo. Ja, staat van beleg!
Pastoor Knipscheer praat met wat jongeren op een plein. Met zijn snijdend scherpe stem stelt hij zich voor. In luid, gebroken Duits: “Ja, ja, ik ben pastoor Knipscheer…uit Lamswaarde…” De jeugd, in eindeloos gewassen kleding, staart hem wat wazig niet begrijpend aan.
Die week beleef ik alles wat pastoor Czestaw doet: dopen, trouwen, bidden en begraven. Opgevouwen in een Polski Fiat of een oude Trabant, van die auto’s met een eigen opvatting van fysiotherapie.
We bezoeken een nonnenconvent waar Baart op visueel educatieve wijze, theedoek tussen de benen, uitlegt dat een van de meegebrachte dozen vol zit met maandverband. Er zijn ook dozen zachtroze toiletpapier. Baart: “Met het spul wat ze hier gebruiken, zijn je aambeien na twee keer gebruiken weggeschuurd…”
Verjaardagskoffie bij de nonnen.
Want Baart die plots roept: “Geburtstag… feier”, en naar mij wijst. Ik verdrink redelijk ontroerd in de weldadige meerstemmige Latijnse reli-zang. Wie wordt er op zijn verjaardag toegezongen door de Zusters van Liefde? Om weer bij te komen met thee en door de dames gebakken notencake. De speech van de pastoor hoor ik nauwelijks. Mijn plekje is gekocht. Van een van de zusters krijg ik bloemen. Ik geef haar een zoen. Krijgt ze ook niet elke dag. Ze kleurt tot onder haar zwarte kap.
Andrezj de koster nodigt me uit voor een begrafenis. Het kerkhof is een oase van door berken gefilterd licht. Andrezj schroeft het kruis in elkaar en loopt, nabestaanden opzij duwend, de kapel binnen. Daar helpt hij, naast de kist, de pastoor bij het aankleden.”
Bij het graf heft Andrezj ,die ook voorzanger is, een lied aan. De pastoor doet zn werk, spreekt en zegent. De kist zakt in de donkere kuil, betonnen deksel op het graf… klaar!
De nabestaanden vertrekken.
Op het koude kerkhof, zittend naast een grafzerk, blijft een oud rimpel-vrouwtje achter.
Epiloog: Bericht in Trouw van 30 november 2020: “In Polen werken doodgravers onophoudelijk. Ze beginnen om zeven uur ’s ochtends en werken tot het donker is: er zijn, door COVID, 60 procent meer doden dan normaal.”