Рет қаралды 244,145
De zesde aflevering van Sporza Dox begint op 22 juni 1986.
In de kwartfinale van het WK in Mexico zet Diego Armando Maradona in minuut 55 een dribbel in die de wereld met verstomming slaat. Hij passeert de halve Engelse ploeg en scoort op fabelachtige wijze de 2-0. De 1-0 was ook legendarisch, maar die laten we even buiten beschouwing.
Maradona was die dag een ware gesel voor de Engelse defensie. Maar liefst 19 keer probeerde hij een dribbel in te zetten, tot op vandaag een record in een WK-wedstrijd. Maradona was simpelweg te kwiek, te wendbaar en te snel voor de statige Engelse verdedigers. Zijn bijnaam Pluisje heeft alles met zijn kleine gestalte te maken. Maradona is namelijk maar 1m65 groot. Of klein. Hadden zijn formidabele dribbelskills alleen met zijn weergaloze techniek te maken, of speelde zijn kleine gestalte ook een rol?
Het voetbal heeft een rijk gevulde geschiedenis als het op dribbelaars aankomt. Opvallend: het merendeel van deze artiesten is eerder aan de kleine kant. De Braziliaanse legende Pelé kwam niet hoger dan 1m73. Zijn landgenoot, de flamboyante Garrincha, wordt tot op vandaag als één van de beste dribbelaars ooit gezien. Ook hij was maar 1m69 groot. Andere kleine dribbelaars zijn de Hongaar Ferenc Puskas en Roberto Baggio. Andres Iniesta, de man die Spanje de wereldtitel schonk in 2010, komt ook niet hoger dan 1m71.
Halen Maradona, Pelé en Iniesta ook effectief een voordeel uit hun kleine gestalte? We riepen de hulp in van Lieven Scheire, de opperwetenschapper van Sporza, om hier wat meer inzicht in te verschaffen. Waarom is klein zijn een voordeel in het dribbelen?
Ronaldinho is met zijn 1m80 een beetje een uitzondering in het rijtje kwieke dribbelaars met snelle voetjes. Want andere niet zo kleine dribbelaars hebben meestal een schijnbaar tragere, meer lijzige stijl: ze lopen rechtop en bewegen gracieuzer. Johan Cruijff, 1m80, was daar een schoolvoorbeeld van. Andere voorbeelden zijn Kaka en de ster van het WK 98, Zinédine Zidane. Er is dus een merkbaar verschil in stijl tussen de kleine pingelaars en de grote dribbelaars.
Kunnen we deze vaststelling ook op de huidige generatie voetballers toepassen? Onlangs verscheen de statistiek van de spelers met de meest succesvolle dribbels sinds het seizoen 2008-2009. Daarin staat Lionel Messi ruim aan de leiding. Hij heeft er bijna dubbel zoveel als de nummer drie, Franck Ribéry. Tussen hen in staat onze eigen Eden Hazard op plaats twee. Leuk weetje: Hazard is de speler met het meeste succesvolle dribbels in één EK-wedstrijd. In 2016 bracht hij in de achtste finale tegen Hongarije maar liefst 12 dribbels tot een goed einde.
Maar terug naar de lengte. Messi, Hazard en Ribéry meten respectievelijk 1m70, 1m73 en 1m70. Als we naar de top 20 kijken, lijkt de trend van de kleine dribbelaars zich verder te zetten, want slechts 5 spelers zijn 1m80 of groter. Roberto Firmino van Liverpool en Joaquin van Betis zijn maar 1 centimetertje groter. Cristiano Ronaldo, die de top 10 afsluit, meet 1m87. Kameroener Eric Choupo-Moting is de reus in dit lijstje: hij is 1m91 groot.
Er staat ook nog één grote Belg tussen deze fenomenale dribbelaars. Mousa Dembélé, op plaats 17, is met zijn 1m85 geen kleintje, maar sluit qua stijl wel dichter aan bij de pocketvoetballers. Dembélé mag toch wel beschouwd worden als een pingelaar op de kleine ruimte, met een korte draaicirkel en dito kapbeweging. De vier andere grote jongens in de top 20 pakken eerder uit met de zogenaamd lijzige bewegingen en zijn minder frivool met de voeten. De grote jongens zijn dus in de minderheid. We kunnen ons dus de vraag stellen of grote jongens zich daar überhaupt nog op moeten focussen.
Conclusie: wil je later pingelen op het allerhoogste niveau, dan moet je vooral hopen op de “kleine” genen van je ouders.